Art. 11.
Geen lid van een commissie mag zetelen wanneer hij zich in een situatie bevindt die ertoe kan leiden dat zijn onpartijdigheid in het gedrang wordt gebracht.
De leden van de commissie zijn gebonden door geheimhouding voor wat de debatten en beraadslagingen betreft, alsook voor alle informatie waarvan ze bij de uitoefening van hun opdracht hebben kennisgenomen.